Lv. van 31 mei 1972 houdende
nieuwe regelen inzake minimumlonen; tekst in P.B. 1972, 110; inwtr. m.i.v. 1
oktober 1972; gewijzigd bij:
1.
lv. van 18 december 1980 (P.B. 1980,
311), inwtr. m.i.v. 31 december 1980;
2.
lv. van 19 juli 1983 (P.B. 1983, 80)
inwtr. m.i.v. 10 september 1983 en terugwerkend t/m 1 januari 1983;
3.
lv. van 28 maart 1990 (P.B. 1990, 20),
inwtr. m.i.v. 7 april 1990 en terugwerkend t/m 1 maart 1990 (zie voor
schriftelijke gedachtewisseling met Staten de stukken Zitting 1989-1990/1218).
4.
lv. van 11 september 1997 (P.B. 1997,
237), inwtr. m.i.v. 1 oktober 1997.
5.
lv. van 27 juli 2000 (P.B. 2000, 69),
inwtr. m.i.v. 1 augustus 2001.
6.
lv. van 28 augustus 2008 tot wijziging
van de lv. Minimumlonen (P.B. 2008, no.68), inwtr. m.i.v. 1 september 2008
m.u.v. art. I, onderdelen b,c en d en art II.
Hoofdstuk
I
Art. 1. Voor de toepassing van het bij of krachtens
deze landsverordening bepaalde, wordt onder de Minister verstaan de Minister
van Arbeid en Sociale Zaken.
Art. 2 (gewijzigd bij no. 3).
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze
landsverordening bepaalde wordt ten aanzien van een dienstbetrekking onder
“normale arbeidsduur” verstaan de arbeidsduur die in soortgelijke
dienstbetrekkingen ingevolge de overeenkomsten waarop zij plegen te berusten,
het arbeidsreglement, de collectieve arbeidsovereenkomst of de betrokken
wettelijke regeling als volledige dienstbetrekking wordt beschouwd.
2. De Minister kan, de Sociaal-Economische Raad gehoord, ambtshalve
dan wel op gezamenlijk verzoek van een werkgever of een rechtspersoonlijkheid
bezittende organisatie van werkgevers en een zodanige organisatie van
werknemers ten aanzien van een door hem aangewezen categorie diensbetrekkingen
de arbeidsuur vaststellen die voor de toepassing van het bij of krachtens deze
landsverordening bepaalde als normale arbeidsduur wordt beschouwd.
Art. 3. 1. Voor toepassing van het bij
of krachtens deze landsverordening bepaalde wordt onder dienstbetrekking verstaan de dienstbetrekking krachtens
arbeidsovereenkomst naar burgerlijke recht.
2.
Onder dienstbetrekking wordt mede
verstaan de arbeidsverhouding van degene die krachtens overeenkomst met een
ander tegen beloning geregeld bemiddeling verleent bij het tot stand komen van
overeenkomsten van die ander – of een opdrachtgever van deze – met derden, mits
hij de bedoelde bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent, het verlenen
van die bemiddeling niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is en hij zich
daarbij doorgaans niet door meer dan twee personen laat bijstaan.
3. (gewijzigd bij no.5) Onder dienstbetrekking wordt niet verstaan de arbeidsverhouding
tussen de werkgever en zijn echtgenoot of tussen de werkgever en een bij hem
inwonend pleegkind of een bij hem inwonende bloed- of aanverwant in de rechte
lijn of in de zijlijn tot en met de derde graad.
Art. 4.
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze landsverordening
bepaalde wordt onder werknemer
verstaan de natuurlijke persoon, die in het kader van een dienstbetrekking
werkzaamheden verricht.
2.
Ten opzichte van de betrokken werkgever en de bemanning worden voor de
toepassing van het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde als deel van
de Nederlandse Antillen beschouwd luchtvaartuigen, die ingeschreven staan in
het luchtvaartuigregister, bedoeld in het Curaçaos Luchtvaartbesluit 1935[i]
(P.B. 1935, no.96), zoals gewijzigd laatstelijk bij landsverordening van de 16 de
november 1961 (P.B. 1961, no 193), en schepen met thuishaven in de Nederlandse
Antillen en/of varend met een zeebrief van de Nederlandse Antillen, die
uitsluitend of in hoofdzaak dienst doen in het verkeer tussen de eilanden van
de Nederlandse Antillen.
Art. 5. 1. Voor de toepassing van het bij of
krachtens deze landsverordening bepaalde wordt onder werkgever verstaan de natuurlijke of rechtspersoon of het lichaam,
tot wie een werknemer in dienstbetrekking staat.
2.
In het geval, bedoeld in artikel 3, tweede lid, wordt onder werkgever verstaan
de natuurlijke persoon of rechtspersoon of het lichaam, met wie de overeenkomst
tot het verlenen van bemiddeling is gesloten.
Art. 6. Voor
de toepassing van het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde wordt
onder werkdag verstaan een dag,
waarop de werknemer arbeid heeft verricht, of een dag, waarop hij weliswaar
geen arbeid heeft verricht, doch waarover hij desalniettemin recht heeft op
loon, ingevolge enige wettelijke bepaling, uit de overeenkomst waarop de
dienstbetrekking berust.
Art. 7.
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze landsverordening
bepaalde worden onder loon verstaan
de gelijke inkomsten die een vast bestanddeel van het inkomen uit hoofde van
een dienstbetrekking van een werknemer vormen met uitzondering van:
a.
verdiensten uit overwerk;
b.
vakantiebijslagen;
c.
winstuitkeringen;
d.
uitkeringen bij bijzondere gelegenheden;
e.
uitkeringen ingevolge aanspraken om na verloop van tijd
of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen te ontvangen;
f.
vergoedingen voorzover zij geacht kunnen worden te
strekken tot bestrijding van noodzakelijke kosten, die de werknemer in verband
met zijn dienstbetrekking heeft te maken;
g.
bijzondere vergoedingen voor kostwinners en
gezinshoofden.
2. Bij landsbesluit, houdende
algemene maatregelen kunnen andere uitzonderingen dan de in het eerste lid
genoemde worden gesteld[ii]
3. Bij landsbesluit, houdende
algemene maatregelen[iii]
kan worden bepaald, dat tot een daarbij aangewezen categorie behorende niet
geldelijke inkomsten uit hoofde van de dienstbetrekking mede onder loon worden
verstaan. De Minister stelt de geldswaarde van deze inkomsten vast, de
Sociaal-Economische Raad gehoord. De werkgever of de werknemer kan zich tot de
Minister wenden met een daartoe strekkend verzoek.
4. De Minister kan, de
Sociaal-Economische Raad gehoord, regelen stellen naar welke wordt beoordeeld
welke inkomsten moeten worden aangemerkt als uitkeringen of vergoedingen als
bedoeld in het eerste lid onder c tot en met g.
5. Alvorens de Gouverneur een
voordracht tot een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, als bedoeld in
het tweede of derde lid, wordt gedaan, stelt de Minister de Sociaal-Economische
Raad in de gelegenheid, hem terzake van advies te dienen.
Hoofdstuk II
Minimumloon
Art. 8. (gewijzigd bij no. 5) 1. Uit de overeenkomst, waarop een
dienstbetrekking berust, heeft de werknemer, die de leeftijd van 21 jaar heeft
bereikt, voor de arbeid door hem in diensbetrekking verricht jegens de
werkgever tenminste aanspraak op een loon, dat gebaseerd is op het
minimumuurloon, bedoeld in de volgende artikelen. Indien het loon naar
tijdruimte wordt vastgesteld, geschiedt de vaststelling van het minimumloon
voor die tijdruimte, tenzij anders overeengekomen, onder afronding op hele
guldens naar boven, als volgt:
Minimumweekloon:
het aantal gewerkte uren per week
te vermenigvuldigen met het minimumuurloon;
Minimummaandloon: het
aantal gewerkte uren per week te vermenigvuldigen met het minimumuurloon
en het verkregen product te vermenigvuldigen met 4,33.
2. Bij landsbesluit houdende
algemene maatregelen kan worden bepaald, dat werknemers – dan wel dat
werknemers, behorende tot een bij dit landsbesluit aangewezen categorie –
beneden de leeftijd van 21 jaar die een bij dit landsbesluit aangewezen lagere
leeftijd hebben bereikt, eveneens aanspraak hebben op een bij dit landsbesluit
vast te stellen minimumloon, dat in een redelijke verhouding staat tot de in
artikel 9 genoemde bedragen.
3. Beloningen, die de werknemer
van 21 jaar of ouder voor arbeid, door hem in de dienst- betrekking verricht,
van derden ontvangt, worden, voor zover zij deel uitmaken van de
arbeidsvoorwaarden, voor de toepassing van het bij of krachtens het eerste of
tweede lid bepaalde geacht van de werkgever te zijn ontvangen.
4. Uitkeringen waarop een
werknemer van 21 jaar of ouder, ingevolge enige wettelijke bepaling of uit de
overeenkomst waarop de dienstbetrekking berust, recht heeft over een periode
waarin hij tijdens de dienstbetrekking geen arbeid heeft verricht, worden voor
de toepassing van het bij of krachtens het eerst of tweede lid bepaalde,
aangemerkt als het minimumloon.
5. Alvorens de Gouverneur een
voordracht tot een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, als bedoeld in
het tweede lid te doen, stelt de Minister de Sociaal-Economische Raad in de
gelegenheid, hem terzake van advies te dienen.
Art. 9. (gewijzigd bij no. 4)
1. Het minimumuurloon bedraagt[iv] voor werknemers van 21 jaar of ouder,
werkzaam in de industrie met uitzondering van de elektronische industrie en de
textiel- en kledingindustrie, olieopslagplaatsen, de sector ambacht met
uitzondering van stoffeerderrijen en schoenreparatiebedrijven, de
bouwnijverheid, het bank- en verzekeringswezen, accountants-, notaris- en
advocatenkantoren, ingenieurs- en architectenbureaus, stuwadoorbedrijven, de
binnen- sleepvaart en de binnenvaart en aanverwante takken van bedrijf of
beroep in het eilandgebied:
a.Curaçao : NAF. 7,53;
b. Bonaire : NAF. 6,27;
c. Saba : NAF. 6,26;
d. Sint Eustatius : NAF. 5,95;
e. Sint Maarten : NAF. 7.96.
2. Het minimumuurloon, bedraagt
voor werknemers van 21 jaar of ouder, werkzaam in het vervoer met uitzondering van
stuwadoorsbedrijven alsmede met uitzondering van de binnensleepvaart en de
binnenvaart, het communicatiewezen, het hotel-, restaurant- en amusementswezen,
apotheken, de dienstverlening met uitzondering van die vermeld in het eerste,
derde en vierde lid, en de aanverwante takken van bedrijf of beroep:
a. in het eilandgebied:
1. Curaçao : NAF. 5,20;
2. Bonaire :
NAF. 5,36;
3. Saba :
NAF. 4,62;
4. Sint Eustatius : NAF. 4,04;
5. Sint Maarten : NAF. 6,35;
b. vanaf de datum van ingang van de tweede fase
van gelijktrekking in het eilandgebied:
1. Curaçao :
NAF. 5,49;
2. Bonaire :
NAF. 5,68;
3. Saba :
NAF. 5,20;
4. Sint Eustatius : NAF. 4,76;
5. Sint Maarten : NAF. 6,35;
c. vanaf de datum van ingang van de derde fase
van gelijktrekking in het eilandgebied[v]:
1. Curaçao :
NAF. 7,53;
2. Bonaire :
NAF. 6,27;
3. Saba :
NAF. 6,26;
4. Sint Eustatius : NAF. 5,95;
5. Sint Maarten : NAF. 7,96.
3. Het minimumuurloon bedraagt
voor werknemers van 21 jaar of ouder, werkzaam in de landbouw, tuinbouw,
veeteelt en visserij, de handel met uitzondering van apotheken, de
elektronische industrie, de textiel- en kledingindustrie, wasserijen, stoffeerderrijen,
schoen reparatiebedrijven en alle andere takken van bedrijf of beroep die niet
begrepen zijn onder de werking van het eerste of het tweede lid:
a. in het eilandgebied:
1. Curaçao :
NAF. 5,20;
2. Bonaire :
NAF. 5,36;
3. Saba :
NAF. 4,62;
4. Sint Eustatius : NAF. 4,04;
5. Sint Maarten : NAF. 6,35;
b. vanaf de datum van ingang van de tweede fase
van gelijktrekking in het eilandgebied:
1. Curaçao :
NAF. 5,49;
2. Bonaire :
NAF. 5,68;
3. Saba :
NAF. 5,20;
4. Sint Eustatius : NAF. 4,76;
5. Sint Maarten : NAF 6,35;
c. vanaf de
datum van ingang van de derde fase van gelijktrekking in het eilandgebied[vi]:
1. Curaçao :
NAF. 7,53;
2. Bonaire :
NAF. 6,27;
3. Saba :
NAF. 6,26;
4. Sint Eustatius : NAF. 5,95;
5. Sint Maarten : NAF. 7,96.
4. Het minimumuurloon bedraagt
voor werknemers van 21 jaar of ouder, die in hoofdzaak of uitsluitend
huishoudelijk diensten in de huishouding van natuurlijke personen verrichten:
a. in het
eilandgebied:
1. Curaçao : NAF. 4,16;
2. Bonaire :
NAF. 4,30;
3. Saba :
NAF. 4,91;
4. Sint Eustatius : NAF. 4,75;
5. Sint Maarten : NAF. 5,34;
b. vanaf de
datum van ingang van de tweede fase van gelijktrekking in het eilandgebied:
1. Curaçao :
NAF. 4,97;
2. Bonaire :
NAF. 5,15;
3. Saba :
NAF. 5,34;
4. Sint Eustatius : NAF. 5,12;
5. Sint Maarten : NAF. 5,85;
c. vanaf de
datum van ingang van de derde fase van gelijktrekking in het eilandgebied[vii]:
1. Curaçao :
NAF. 7,53;
2. Bonaire :
NAF. 6,27;
3. Saba :
NAF. 6,26;
4. Sint Eustatius : NAF. 5,95;
5. Sint Maarten : NAF. 7,96.
5. In afwijking van het bepaalde
in het tweede lid ten aanzien van dienstverlening, wordt het minimumloon voor
werknemers van 21 jaar of ouder, die als ter beschikking gestelde
arbeidskrachten in de zin van de Landsverordening op het ter beschikking
stellen van arbeidskrachten (P.B. 1989, no. 73) feitelijk werkzaam zijn in een
tak van bedrijf of beroep waarop het eerste lid van toepassing is, bepaald
overeenkomstig laatstgenoemd lid.
6. Bij landsbesluit, houdende
algemene maatregelen[viii]
kunnen de in het eerste en in het tweede lid genoemde takken van bedrijf of
beroep onder de werking van het tweede respectievelijk het derde lid worden
gebracht en kunnen de in het tweede en het derde lid genoemde takken van
bedrijf of beroep onder de werking van een van de voorgaande leden worden
gebracht.
7. De Minister kan op voorstel
van het bestuurscollege van een eilandgebied voor dat eilandgebied, voor een
door hem te bepalen termijn, hogere of lager dan de in het eerst tot en met vierde
lid genoemde bedragen[ix]
vastellen. Een zodanig besluit kan hij op voorstel van het bestuurscollege
wijzigen of intrekken.
8. Alvorens een besluit krachtens
het zesde lid bij de Gouverneur voor te dragen of een beschikking krachtens het
zevende lid te nemen, stelt de Minister de Sociaal-economische Raad in de
gelegenheid hem terzake van advies te dienen.
9. Waar in deze landsverordening
wordt verwezen naar de in dit artikel genoemde bedragen worden als zodanig,
indien toepassing is gegeven aan artikel 13, de daarbij laatstelijk in hun
plaats gestelde bedragen aangemerkt.
10. De takken van bedrijf of
beroep, vermeld in de bijlage bij deze landsverordening, vallen onder de
werking van het daarbij aangegeven lid van artikel 9. De Minister kan, de
Sociaal Economische Raad gehoord, ambthalve dan wel op gezamenlijk verzoek van
een werkgever of een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie van
werkgevers en een zodanige organisatie van werknemers naderde takken van
bedrijf of beroep aan een der drie hoofdrubrieken van de die bijlage toevoegen.
11. De datum van ingang van de
tweede fase en de datum van ingang van de derde fase van de in het tweede,
derde en vierde lid bedoelde gelijktrekking worden beide afzonderlijk bij
landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vastgesteld[x].
Art. 10. Indien bij collectieve arbeidsovereenkomst een periode
van afrekening, welke meerdere uitbetalingtermijnen omvat, is vastgesteld,
wordt zodanige periode van afrekening voor de toepassing van artikel 9 als
uitbetalingtermijn beschouwd. Een periode van afrekening kan ten hoogste drie
maanden omvatten.
Art. 11. 1. De Minister kan op verzoek van een werkgever of
een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie van werkgevers of van
werknemers het minimumloon van tot een door hem aangewezen categorie behorende
werknemers in een onderneming dan wel in een tak van bedrijf of beroep voor
telkenmale ten hoogste een jaar op lagere dan de in artikel 9, eerste, tweede
of derde lid genoemde bedragen vaststellen indien naar zijn oordeel het
voortbestaan van of de omvang der bedrijvigheid in die onderneming dan wel die
tak van bedrijf of beroep ernstig wordt bedreigd[xi].
Aan deze vaststelling kunnen voorwaarden worden verbonden. Op een verzoek wordt
niet beslist, zo lang niet is gebleken dat de verzoeker met de naar het oordeel
van de Minister representatieve organisaties van werknemers onderscheidenlijk
van werkgevers terzake overleg heeft gepleegd.
2. Bij toepassing van het
eerste lid zullen de daarin bedoelde bedragen niet lager kunnen worden gesteld dan op 75% van de in artikel 9
genoemde bedragen.
3. Alvorens een beschikking krachtens het eerste lid te nemen stelt
de Minister de Sociaal Economische Raad in de gelegenheid hem terzake van
advies te dienen.
4. Een beschikking van de Minister krachtens het
eerste lid wordt in het Publicatieblad bekend gemaakt.
Art. 12. (vervallen bij no.
5)
Art. 12A. (toegevoegd bij no. 3). Indien ten aanzien van een
werknemer, die door ziekte of gebreken niet ten volle geschikt is voor de door
hem te verrichten arbeid dan wel op grond van een leer- of
opleidingsovereenkomst werkzaam is, toekenning van het bedrag, dat krachtens de
artikelen 8 tot en met 12 voor hem als minimumloon geldt, in verband met zijn
arbeidsprestatie redelijkerwijs niet kan worden gevergd, stelt de Minister op
verzoek van de betrokken werkgever of werknemer dan wel ambtshalve voor een
daarbij aan te geven periode een lager bedrag als minimumloon voor die werknemer vast.
Art. 13. (lid 1 gewijzigd
bij no. 1, no 3, nadien gewijzigd bij no.5).
1.
Indien uit de door het Centraal Bureau voor de Statistiek
vast te stellen prijsindexcijfers van de gezinsconsumptie blijkt, dat het
cijfer voor de maand augustus van het lopende jaar, vergeleken met het cijfer
voor de maand augustus van het voorgaande jaar is gestegen of gedaald, kan de
Minister de Sociaal Economische Raad en het Bestuurscollege van het betrokken
eilandgebied gehoord, bedragen[xii]
vaststellen, die met ingang van 1 januari van het komende jaar in de plaats
treden van de in artikel 9 eerste tot en met vierde lid, genoemde
bedragen. De Minister bepaalt welke
prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie zoals vastgesteld door het Centraal
Bureau voor de Statistiek voor de toepassing van het bepaalde in de eerste zin
wordt gebruikt. Het cijfer kan voor de onderscheiden eilandgebieden
verschillend zijn.
2.
Buiten het geval, bedoeld in het eerste lid, kunnen,
indien hiertoe bijzondere aanleiding bestaat, de Sociaal Economische Raad
gehoord, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen[xiii],
hogere dan in de artikel 9 eerste, tweede, derde of vierde lid genoemde
bedragen worden vastgesteld, welke daarvoor in de plaats treden; een zodanige
vaststelling wordt voor de eerstvolgende toepassing van het eerste lid geacht
niet te hebben plaatsgehad.
3.
De Minister vraagt in januari 1976 en vervolgens
telkenmale na verloop van een termijn van drie jaren aan de Sociaal Economische
Raad advies over de vraag of er omstandigheden aanwezig zijn, welke een
bijzondere verhoging van het minimumloon wenselijk maken. Nadat bedoeld advies
aan de Minister is uitgebracht kunnen, indien hiertoe aanleiding bestaat, bij
landsbesluit houdende algemene maatregelen[xiv]
bedragen worden vastgesteld, welke in de plaats treden van de bedragen genoemd
in artikel 9, eerste, tweede, derde en vierde lid, en kan evenzo een leeftijd
worden vastgesteld, welke in de plaats treedt van de in artikel 8, lid 1,
genoemde leeftijd.
4.
Een beschikking van de Minister krachtens het eerste lid
wordt in het Publicatieblad bekend gemaakt.
Hoofdstuk IIa
Toezicht
Art. 13A (toegevoegd bij no. 4)
1.
Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens
deze landsverordening bepaalde zijn belast de daartoe bij landsbesluit
aangewezen personen. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in De
Curaçaosche Courant.
2.
De krachtens het eerste lid aangewezen personen zijn,
uitsluitend voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze
noodzakelijk is, bevoegd:
a. alle inlichtingen te
vragen;
b. inzage te verlangen
van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en
daarvan afschrift te nemen of deze daartoe
tijdelijk mee te nemen;
c.
goederen aan opneming en onderzoek te onderwerpen en deze daartoe tijdelijk mee
te
nemen;
d. alle
plaatsen, met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming
van
de bewoner, te betreden, vergezeld van door hen aangewezen personen.
3. Zo
nodig, wordt de toegang tot een plaats als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d,
verschaft met behulp van de sterke arm.
4. Bij
landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de wijze van taakuitoefening van de krachtens het eerste lid
aangewezen personen.
5. Een
ieder is verplicht aan de krachtens het eerste lid aangewezen personen alle
medewerking te verlenen die op grond van het tweede lid wordt gevorderd.
HOOFDSTUK III
Straf- en Slotbepalingen
Art.14. Bedingen, die strijdig
zijn met het bij krachtens deze landsverordening bepaalde,
zijn nietig.
Art. 15. 1. De werkgever, die
opzettelijk de werknemer een loon toekent, dat minder bedraagt dan het voor
deze geldende minimumloon, pleegt een misdrijf en wordt gestraft met hetzij
gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en geldboete van ten hoogste
vijfentwintig duizend gulden, hetzij één
van deze straffen.
2. De
werkgever aan wiens schuld het te wijten is, dat hij de werknemer een loon
toekent, dat minder bedraagt dan het voor deze geldende minimumloon, pleegt een
overtreding en wordt gestraft met hetzij hechtenis van ten hoogste een jaar en
geldboete van ten hoogste tienduizend gulden, hetzij één van deze straffen.
Art. 16 (vervallen bij no. 4)
Art. 17 (vervallen bij no. 4)
Art. 18 (vervallen bij no. 4)
Art. 19. 1. Allen, die uit hoofde van hun ambt of
beroep betrokken zijn geweest bij de uitvoering van voorschriften, bij of
krachtens deze landsverordening gegeven, zijn verplicht tot geheimhouding van
al hetgeen hun in hun hoedanigheid bekend is geworden, voor zover zij niet uit
hoofde van dat ambt of beroep tot mededeling daarvan bevoegd of verplicht zijn.
2. Hij, die opzettelijk de verplichting tot
geheimhouding schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie
maanden of geldboete van ten hoogste duizend gulden.
3. Hij aan wiens schuld schending van de
verplichting tot geheimhouding is te wijten wordt gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden.
4. De in dit artikel strafbaar gestelde feiten
worden beschouwd als misdrijven.
5. Geen vervolging heeft plaats dan op klachte van
degene, tegen wie het feit is gepleegd, of indien het tegen een rechtspersoon,
een vennootschap, een vereniging van personen of een doelvermogen is gepleegd,
op klachte van de bestuurder en indien er meer bestuurders zijn, van één dezer.
Art.
20. De werknemer kan aan deze
landsverordening geen aanspraken ontlenen over een periode welke voorafgaat aan
het tijdstip waarop zij in werking treedt.
Art. 21. Voor wat betreft de in
het eerste, tweede, derde en vierde lid van artikel 9 genoemde bedragen kan een
wijziging als bedoeld in artikel 13, eerste lid, voor de eerste maal met ingang
van 1 januari 1973 plaatsvinden.
Art. 22. Deze landsverordening
kan worden aangehaald als “Landsverordening minimumlonen”.
Art. 23. 1. Deze
landsverordening treedt in werking met ingang van de eerste dag van de vierde
kalendermaand na die, waarin de datum van uitgifte van het Publicatieblad,
waarin deze landsverordening wordt geplaatst, valt.
2. Op hetzelfde tijdstip vervalt de Loonregeling
1946 (P.B. 1947, no. 2), zoals gewijzigd bij de “Overdrachtslandsverordening
XIII: Sociale en Economische Zaken” (P.B. 1955, no. 91).
[i] Lees:
“Curaçaosch Luchtvaartbesluit 1935”
[ii] Een
dergelijk lb. Is nog niet tot stand gekomen
[iii] Lbh.a.m.
van 8 juni 1973 tot toepassing van art. 7, derde lid, van de Lv. Minimumlonen
(P.B. 1972, 110), opgenomen in P.B. 1973, 110 en inwtr. m.i.v. 5 juli 1973,
waarvan art. 1 luidt “Voor hotels, restaurants en aanverwante bedrijven
bedraagt (lees:”bedragen”; K.B.) de niet geldelijke inkomsten van de werknemer
uit hoofd van maaltijden door de werkgever verstrekt fl. 1,50 per dag.”
[iv] Deze
minimumloonbedragen zijn gewijzigd bij:
- MB van 29 dec.
2005 houdende toepassing van art. 13, eerste lid, van de lv minimumlonen (PB
2005, no 94).
- MB van 25 okt.
2006 t.u.v. art. 9, zevende lid van de Lv minimumlonen (PB 2006, no 87) voor
het eilandgebied St.Maarten.
- MB van 20 dec.
2006 houdende toepassing van art. 13, eerste lid, van de Lv minimumlonen (PB
2006, no. 97)
1,2,3 Deze minimumloonbedragen zijn gewijzigd bij:
- MB van 29 dec.
2005 houdende toepassing van art. 13, eerste lid, van de lv minimumlonen (PB
2005, no 94).
- MB van 25 okt.
2006 t.u.v. art. 9, zevende lid van de Lv minimumlonen (PB 2006, no 87) voor
het eilandgebied St.Maarten.
- MB van 20 dec.
2006 houdende toepassing van art. 13, eerste lid, van de Lv minimumlonen (PB
2006, no. 97)
[viii] Een
dergelijk lb. is nog niet tot stand gekomen.
[ix] De
Minister heeft van de mogelijkheid enige malen gebruik gemaakt, en wel als
volgt:
-
M.B. van 29 september 1972 houdende toepassing van
art. 9 , zesde lid, van de Lv. Minimumlonen voor zover betreft het eilandgebied
Bonaire (P.B. 1972, 192) inwtr. Tegelijk met de lv. En geldende t/m 31 maart
1973;
-
M.B. van 29 september 1972 etc. Voor zover betreft de eilanden Saba en Sint Eustatius (P.B.
1972, 193), inwtr. en geldigheidsduur al voren;
-
M.B. van 7 mei 1984 etc. Voor zover betreft de eilandgebieden Saba en Sint Eustatius
(P.B. 1972, 193), inwtr. en geldigheidsduur als voren;
In de considerans wordt telkens vermeld “dat, teneinde
het voortbestaan van bedrijvigheid in de sectoren bedoeld in art. 9, tweede en
derde (in P.B. 1972, 192 alleen: derde)
lid, (...) te kunnen blijven waarborgen, het nodig is daarvoor lagere dan de in
gemelde artikelleden genoemde minimumlonen vast te stellen”. Een vóór 1 maart 1990 geldend besluit,
genomen krachtens artikel 9, zesde lid, van de lv. no. 1, zoals dat artikel
luidde tot 1 maart 1990, wordt na dit tijdstip geacht te zijn genomen krachtens
artikel 9, zevende lid, van de lv. no. 3, zoals dat artikel na dat tijdstip
krachtens de lv. n. 3 komt te luiden.
[x] Datum
ingang tweede fase: 1 maart 2003(P.B. 2003, no 25), derde fase: 1 dec 2004
(P.B. 2004, no 85).
[xi] De Minister heeft van de mogelijkheid
herhaaldelijk gebruik gemaakt.
[xii] Een
overzicht van de indexeringsbeschikkingen is in deze band opgenomen.
[xiii] Een
dergelijk lb. is nog niet tot stand gekomen.
[xiv] Een
dergelijk lb. is nog niet tot stand gekomen.