|
LANDSBESLUIT KOSTELOZE RECHTSKUNDIGE BIJSTAND
Lb.h.a.m. van 24 dec. 1959 tot regeling van de kosteloze rechtskundige bijstand.Tekst in P.B. 1959, no. 198; inwtr. M.i.v. 1 jan. 1960; gewijzigd bij:
1. lb.h.a.m. van 14 maart 1960 (P.B. 1960, no. 45), inwtr. m.i.v. 6 april 1960 en terugwerkend t/m 1 jan. 1960;
2. lb.h.a.m. van 6 sept. 1960 (P.B. 1960, no.177), inwtr. m.i.v. 15 sept. 1960;
3. lb.h.a.m. van 26 okt. 1963 (P.B. 1963, no.157), inwtr. m.i.v. 8 nov. 1963;
4. lb.h.a.m. van 19 okt. 1971 (P.B. 1971, no. 152), inwtr. m.i.v. 23 no.1971 en terugwerkend t/m 1 jan. 1971;
5. lb.h.a.m. van 17 sept. 1981 (P.B. 1981, no.277), inwtr. m.i.v. 28 nov. 1981;
6. lb.h.a.m. van 13 sept. 1985 (P.B. 1985, no.127), inwtr. m.i.v. 9 nov. 1985;
7. lb.h.a.m. van 22 april 1986 (P.B. 1986, no.60), inwtr. m.i.v. 6 juni 1986;
8. lb.h.a.m. van 5 april 1993 (P.B. 1993, no.40), inwtr. m.i.v. 1 mei 1993;
9. lb.h.a.m. van 25 sept.1997 (P.B. 1997, no.246), inwtr. m.i.v. (tijdstip inwtr. WvSV);
10. lb.h.a.m. van 25 okt.2000 (P.B. 2000, no.126), inwtr. m.i.v. 1 dec. 2000;
Artikel 1
1. Namens de Nederlanse Antillen wordt voor onbepaalde tijd en tot wederopzegging door een der partijen een overeenkomst aangegaan met advocaten, waarbij deze zich verbinden tegen een nader overeen te komen vergoeding kosteloos overeenkomstig de bepalingen van dit landsbesluit rechtskundige bijstand te verlenen.
2. Voor zover de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op rechtskundige bijstand in strafzaken, worden de bij of krachtens de artikelen 61 tot en met 69 van het Wetboek van Strafvordering (P.B. 1996, no. 164) gegeven voorschriften in acht genomen.
Artikel 2
1. Aan iedere in het eilandgebied Curaçao werkelijke woonplaats hebbende persoon, die on- of minvermogend is en rechtskundige bijstand behoeft, kan een kaart worden afgegeven, rechtgevende op kosteloze rechtskundige bijstand.
2. Vreemdelingen niet ingezetenen, die voldoen aan de vereisten van dit landsbesluit komen voor kosteloze rechtskundige bijstand in strafzaken in aanmerking. Voor zover een internationale overeenkomst zulks verplicht, komen vreemdelingen niet ingezetenen eveneens voor kosteloze rechtskundige bijstand in burgerlijke zaken in aanmerking.
3. Hij die een kaart, als in het eerste lid bedoeld, wenst te verkrijgen, wendt zich daartoe tot het Departement van Arbeid en Sociale Zaken, onder overlegging van een verklaring, afgegeven door of namens de met de aanslagregeling inkomstenbelasting belaste autoriteit, waaruit de hoegrootheid van zijn zuiver inkomen ingevolge de bepalingen van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 blijkt.
4. Voor toepassing van dit landsbesluit, wordt als on- of minvermogend beschouwd, degene wiens inkomen gelijk is aan of minder bedraagt dan het voor de sectoren bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Landsverordening minimumlonen (P.B. 1972, no. 110) vastgestelde minimumloon.
5. In bijzondere gevallen kan de minister van justitie beslissen, dat in afwijking van het bepaalde in het vorige lid, een kaart wordt afgegeven als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, indien de economische toestand van betrokkene zodanig is, dat hij, hoewel hij een hoger belastbaar inkomen heeft dan in het vierde lid gesteld niet in staat moet worden geacht de vermoedelijke kosten van het honorarium van een advocaat te betalen.
6. Indien zich in de omstandigheden van de persoon aan wie kosteloze rechtskundige bijstand wordt verleend, zodanige wijzigingen mochten voordoen, dat op grond daarvan aannemelijk geacht kan worden dat die persoon in staat is de kosten van een advocaat zelf te dragen, komt het recht op kosteloze rechtskundige bijstand te vervallen.
Artikel 2a
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 kan ten aanzien van een geschil voortvloeiende uit een overeenkomst tot het verrichten van arbeid, diegene wiens bruto inkomen per jaar uit arbeid niet meer dan NAF. 12.000,- bedraagt, aanspraak maken op een kaart die recht geeft op kosteloze rechtskundige bijstand.
2. Voorts kan degene wiens bruto inkomen per jaar meer bedraagt dan NAF. 12.000,- doch niet meer dan NAF. 22.500,- aanspraak maken op de kaart, bedoeld in het eerste lid, mits hij aan de Landsontvanger een eigen bijdrage heeft voldaan van:
a. NAF. 50,-, als het bruto inkomen per jaar meer bedraagt dan NAF. 12.000,- doch niet meer dan NAF. 15.000,-;
b. NAF. 125,-, als het bruto inkomen per jaar meer bedraagt dan NAF. 15.000,- doch niet meer dan NAF. 17.500,-;
c. NAF. 225,-, als het bruto inkomen per jaar meer bedraagt dan NAF. 17.500,- doch niet meer dan Naf. 20.000,-;
d. NAF. 350,-, als het bruto inkomen per jaar meer bedraagt dan NAF. 20.000,- doch niet meer dan NAF. 22.500,-.
3. Onder inkomen, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt verstaan:
a. Alle inkomen uit arbeid, waaronder begrepen nevenbetrekkingen, van de belanghebbende, zoals het naar tijdsruimte vastgestelde loon, het vakantiegeld, provisie, winstbonussen en dergelijke, die als grondslag dienen voor de inkomstenbelasting, met uitzondering van de vergoeding voor overwerk en de toeslag, bedoeld in artikel 11, negende lid, van de Arbeidsregeling 2000.
b. Andere inkomsten dan inkomsten uit arbeid, indien die andere inkomsten ten opzichte van het inkomen uit arbeid, bedoeld onder a, tenmiste ééntiende deel van het totale bruto jaarinkomen van de belanghebbende uitmaken.
4. Degene, die een kaart wenst te verkrijgen als bedoeld in dit artikel, wendt zich daartoe tot het Departement van Arbeid en Sociale Zaken onder overlegging van tenminste zijn meest recente loonstrook of loonstroken als bedoeld in artikel 1614pa van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen, en, voor zover van toepassing, een verklaring van de Landsontvanger van betaling van de in het tweede lid bedoelde eigen bijdrage. Als de belanghebbende geen loonstrook kan overleggen, dan wel als het bepaalde in het vierde lid van toepassing is, dient een verklaring, bedoeld in artikel 2, derde lid, te worden overlegd, met dien verstande dat uit die verklaring niet enkel het zuiver inkomen doch tevens het bruto inkomen uit arbeid dient te blijken.
5. Het bepaalde in artikel 2, tweede en vijfde lid, is ook van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3
Indien rechtskundige bijstand verleend wordt, hetzij in strafzaken, hetzij in een civiele procedure of een voorgenomen civiele procedure, welker aard naar het oordeel van het Departement van Arbeid en Sociale Zaken rechtskundige bijstand wettigt, wordt zulks op de in artikel 2 bedoelde kaart aangetekend en wordt daarop, voor zover het geen toevoeging op grond van het Wetboek van Strafvordering betreft, tevens vermeld de naam van de advocaat die zich met de bijstand zal belasten.
Artikel 4
Terzake het verlenen van kosteloze rechtskundige bijstand aan personen als bedoeld in artikel 2 of artikel 2a, die hun werkelijke woonplaats hebben in een der eilandgebieden Bonaire of de Bovenwindse Eilanden zal ieder geval afzonderlijk beoordeeld worden door de Gezaghebber overeenkomstig een hem door de Minister van Justitie te verstrekken instructie. In strafzaken geschiedt zulks met inachtneming van het Landsbesluit toevoeging in strafzaken (P.B. 1997, no. 246) en door de bij artikel 2 van dat Landsbesluit ingestelde commissie toevoeging in strafzaken.
Artikel 5
1. Indien de belanghebbende van mening is, dat de aangewezen advocaat op enigerlei wijze de hem toegewezen zaak onvoldoende behartigt, kan hij dit gemotiveerd ter kennis brengen van de Minister van Justitie, waarna een onderzoek zal worden ingesteld naar de gegrondheid der klachten.
2. Indien de aangewezen advocaat op goede gronden meent, het on- of minvermogen van de hem voor het verlenen van rechtskundige bijstand toegewezen persoon te moeten betwijfelen, deelt hij dit, tenzij zijn beroepsgeheim zich daartegen verzet, gemotiveerd mede aan de Minister van Justitie, die hetzij de kaart intrekt, hetzij een nader onderzoek doet instellen.
3. Ingeval intrekking van de kaart door de Minister van Justitie betrekking heeft op kosteloze rechtskundige bijstand in strafzaken, wordt daarvan onverwijld een kennisgeving gezonden aan de in artikel 2 van het Landsbesluit toevoeging in strafzaken bedoelde Commissie.
Artikel 6
Het is de aangewezen advocaat verboden, een geschenk, beloning of vergoeding, van welke aard of waarde ook, in verband met de door hem te verlenen rechtskundige bijstand van wie dan ook te vragen, te bedingen of te aanvaarden.
Artikel 6a
1. Indien personen, die als eisende partij met kosteloze rechtskundige bijstand ingevolge dit landsbesluit procederen, veroordeeld worden in de kosten, komt uitsluitend het salaris van de gemachtigde der wederpartij, tot het door de rechter vastgestelde bedrag voor rekening van het land.
2. Indien de rechter een bedrag vaststelt voor salaris van de advocaat van een onvermogende, aan wie op grond van dit landsbesluit kosteloze rechtskundige bijstand wordt verleend stort de advocaat dit bedrag na ontvangst in `s Lands kas, voorzover dit het bedrag, dat door het Land aan de advocaat voor de behandeling van de zaak in de betreffende instantie is toegekend, niet overschrijdt.
Artikel 6b
1. Bij voldoende draagkracht van de rechtzoekende kunnen de kosten van de ten onrechte genoten rechtskundige bijstand geheel of gedeeltelijk van overheidswege op hem worden verhaald.
2. Bij Landsbesluit houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gegeven omtrent het verhaal op de goederen van de rechtzoekende.
Artikel 6c
Op de rechtskundige bijstand voor in verzekering gestelde personen zijn uitsluitend de artikelen 5, eerste lid, en 6 van toepassing.
Artikel 7
Dit landsbesluit kan worden aangehaald als ,,Landsbesluit Kosteloze rechtskundige bijstand”.
Artikel 8
Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1960.
|